De grote uitgeverijen vragen wetenschappers hoge bedragen voor de publicatie van hun artikelen. Uit onvrede daarover beginnen onderzoekers hun eigen bladen – een soort academische guerrilla-acties om wetenschapspublicaties toegankelijk te houden. Ze hebben de wind mee.

Opgetogen was Michel Naslavsky begin vorig jaar. De geneticus van de universiteit van São Paulo had het dna in kaart gebracht van meer dan duizend Brazilianen, letter voor letter. Een goudmijn voor onderzoekers die op zoek zijn naar de oorzaken van zeldzame erfelijke ziekten. Het vooraanstaande tijdschrift Nature Communications wilde Naslavsky’s resultaten publiceren.

Daar moest hij dan wel 6.000 dollar voor neertellen. Een immens bedrag in Brazilië, waar iemand die net gepromoveerd is 500 euro per maand verdient. ‘Voor dat geld kan ik ook een promovendus anderhalf jaar lang een beurs geven’, vertelt Naslavsky in een videogesprek. Veel instellingen hebben hooguit 40 duizend euro per jaar te besteden voor onkosten zoals publicaties. Daar moeten ook labspullen als chemicaliën en bureautafels van gekocht worden. De dalende wisselkoers van de Braziliaanse real komt daar nog bovenop.

Over korting viel niet te praten, die is er alleen voor de allerarmste landen. Gratis publiceren kón wel, maar dan zou het artikel achter een betaalmuur komen en niet meer kosteloos te lezen zijn voor collega’s. Het was reden voor de Braziliaanse geneticus om samen met collega Alicia Kowaltowski in de pen te klimmen en een kritische open brief te sturen naar Nature.

Van Brazilië tot Ghana en India – in elk ‘zuidelijk’ continent zijn de ervaringen vergelijkbaar. ‘Nature of The Lancet? Daar beginnen we niet eens aan’, schampert bijvoorbeeld gezondheidsonderzoeker Rutuja Patil van het KEM Hospital Research Centre in Pune, India. Nature vraagt meer dan 11 duizend dollar – per artikel, van slechts een paar pagina’s groot. Concurrent Science minder, maar nog altijd 4.500 dollar. ‘Zulke tarieven zijn onbetaalbaar. Dat is funest voor de carrièrekansen van onze jonge onderzoekers, want hun werk wordt zo minder zichtbaar. Het vergroot de wereldwijde ongelijkheid in de wetenschap.’ Publiceren is namelijk dé manier waarop wetenschappers elkaar op de hoogte houden van hun werk; hoe bekender het blad, hoe hoger je academische ster rijst. Er zijn mensen die daarom zelfs crowdfundingacties beginnen, weet Patil.

Ondertussen zitten de uitgevers van wetenschappelijke tijdschriften er warmpjes bij. Zo boekte het Nederlandse Elsevier – bekend van toptijdschriften als The Lancet en Cell – vorig jaar omgerekend meer dan een miljard euro winst, op een omzet van 3 miljard euro. En Springer Nature, een andere grote speler die onder meer Nature uitgeeft, verdiende in 2021 meer dan 440 miljoen euro. Voor een groot deel is dat van oorsprong publiek geld – veel onderzoek wordt immers uit belastinggeld bekostigd. Zo betaalt de belastingbetaler liefst twee keer voor onderzoek: een keer bij het financieren ervan en nog een keer om de uitkomsten gepubliceerd te krijgen.

Die extreme winsten lopen de spuigaten uit, vinden veel wetenschappers. Want wat moeten uitgeverijen nu helemaal doen? Niet veel meer dan artikelen opmaken en online zetten. Op papier gedrukte bladen zijn er steeds minder. Sterker nog, het zijn de wetenschappers die veel van het handwerk doen – grotendeels gratis. Ze schrijven als auteur de artikelen, selecteren ingezonden stukken als redacteur en beoordelen ze tijdens het zogeheten peerreviewproces.

Maar er is verandering op til. Recente ontwikkelingen zouden zomaar eens als breekijzer kunnen fungeren en de macht van de Elseviers en Springers doen breken.

Disproportioneel

Zo stapten onlangs alle redacteuren op van NeuroImage, een van de bekendste vakbladen in de neurowetenschappen, en begonnen zij hun eigen non-profittijdschrift, Imaging Neuroscience. Noem het een wetenschappelijke guerrilla-actie. De steeds hogere publicatiekosten waren de druppel, vertelt Sonja Kotz, hoogleraar neuropsychologie in Maastricht en een van de opgestapte wetenschappers. ‘NeuroImage vraagt 3.500 dollar, terwijl de werkelijke kosten volgens onze berekeningen nog geen 1.000 dollar zijn. Dat is disproportioneel.’ Elsevier gaf geen duimbreed toe. Het bedrag is marktconform, vindt het bedrijf, en staat in verhouding tot de geleverde kwaliteit.

De redactie van NeuroImage is de jongste in een reeks. Zo gingen collega’s bij andere Elsevierbladen, waaronder Informetrics (2019) en Lingua (2015), Kotz en haar collega’s al voor. Hebben zulke acties kans van slagen? Jazeker, zegt taalkundehoogleraar Marc van Oostendorp (Radboud Universiteit) op zijn werkkamer. ‘Bij Lingua werd het een succes. Dat was het grootste tijdschrift in de taalkunde en had veel status. In 2015 stapte de voltallige redactie op en begon een eigen non-profitblad, Glossa. Ik zit er in de redactieraad.’

Glossa (Grieks voor taal, Lingua betekent hetzelfde in het Latijn) is in handen van wetenschappers zelf. Financiering komt van sponsoring, onder andere door universiteitsbibliotheken. Van Oostendorp: ‘Het kostte een jaar om het goed op te zetten, maar het heeft de rol van Lingua helemaal overgenomen. Elsevier was echt overvallen.’ Artikelen die de afgelopen drie jaar verschenen in Glossa zijn in totaal al meer dan zevenhonderd keer geciteerd, die in Lingua nog geen vierhonderd keer.

Generaal

Frappant genoeg werden publicatiekosten – article processing costs (APC’s), in vakjargon – een jaar of tien geleden juist met gejuich ontvangen in de academische wereld. Tot dan was publiceren vaak gratis, maar waren abonnementen nodig om artikelen van anderen te lezen – ook niet erg ‘open’. Dat moest anders, vonden veel overheden en subsidieverstrekkers, die in Europees verband optrokken binnen cOAlition S. Onderzoek dat met publiek geld bekostigd was, moest voor iedereen gratis te lezen zijn, stelden ze: het zogeheten Open Access-systeem. Om de kosten van de uitgevers te dekken gingen wetenschappers voortaan betalen om te publiceren. Voorwaarde is wel dat deze APC’s redelijk zijn, maar uitgevers gaan daar in de praktijk losjes mee om. Hoogleraar Sonja Kotz: ‘Hoe hoger de status van een blad is, hoe meer geld wordt gevraagd. Dat heeft niets te maken met open science, toegankelijke wetenschap.’

De logische volgende stap naar volledig toegankelijke wetenschap is dan ook dat zowel het lezen als publiceren van artikelen gratis is. ‘Diamond Open Access heet dit’, legt de Vlaamse Johan Rooryck uit in een videogesprek. De Leidse taalkundehoogleraar is hoofdredacteur van Glossa en directeur van cOAlition S (Van Oostendorp: ‘Ik ben een soldaat in de strijd voor Open Access, Rooryck is een generaal’). ‘Bij Glossa is dit al het geval’, zegt Rooryck. ‘Het nieuwe Imaging Neuroscience is nog niet zover (dat vraagt ongeveer 1.500 euro, red.), omdat zij hun eigen broek nog moeten ophouden. Eigenlijk zouden ook alle non-profitbladen naar zo’n systeem toe moeten.’

Johan Rooryck. Foto: Wikimedia Commons (CC0)

Wat dat betreft staat de wind gunstig. De Europese Raad van regeringsleiders sprak zich vorige maand ook uit voor een publicatiesysteem dat geen vergoedingen vraagt van auteurs of lezers. Het is van essentieel belang, schrijft de raad in een document gericht aan alle nationale overheden van de Europese Unie, om ‘situaties te vermijden waarin onderzoekers eerder door financiële mogelijkheden dan door kwaliteitscriteria beperkt worden in hun keuze van publicatiekanaal’.

Of dit – niet-bindende – advies echt tot een ommezwaai leidt, is nog koffiedik kijken. ‘Maar ik heb nog nooit zo’n radicaal statement gezien’, zegt Rooryck. Zulke aansporingen van bovenaf, en de acties van onderop als bij NeuroImage, nemen uitgeverijen steeds verder in de tang, is het idee. De hoogleraar hoopt dat hij met gelijkgestemden de Europese plannen concreet mag gaan uitwerken.

Deeltjesversneller

Roorycks visie is simpel, legt hij uit. Tijdschriften zou je moeten zien als essentiële wetenschappelijke infrastructuur, net zoals bijvoorbeeld de deeltjesversneller Cern in Genève. Ze moeten eigendom zijn van onderzoekers of instellingen en structureel geld krijgen van landelijke overheden. Dat leidt er ook toe dat bladen als Imaging Neuroscience hun publicatiekosten kunnen afschaffen.

Voor de uitgevers blijft dan een kleinere rol over, als dienstverlener. Bijvoorbeeld voor de opmaak van artikelen, of om het softwaresysteem te leveren voor een gestroomlijnde afhandeling van ingediende manuscripten. Rooryck: ‘Dat maakt het voor tijdschriftredacties ook makkelijker om van aanbieder te wisselen.’ Zo ga je van monopolies naar een echt marktsysteem, zegt hij. ‘Maar uitgevers zullen dit met alle macht willen tegenhouden, want het raakt aan hun verdienmodel.’

Bij wetenschappers zelf is ook een cultuuromslag nodig, benadrukt Rooryck. Ze moeten af van het idee dat je pas echt een topwetenschapper bent als je publiceert in Science of Nature. ‘Die tijdschriften zien we als een Porsche, een exclusief product. De hele academie gaat mee in dit prestigedenken, terwijl andere auto’s ook gewoon goed rijden.’ Gezondheidsonderzoeker Rutuja Patil uit India is het hier hartgrondig mee eens. ‘Je moet de kwaliteit van artikelen beoordelen op hun individuele inhoud, niet op de titel van het tijdschrift.’

Elsevier laat in een reactie weten dat het vol inzet op Open Access en actief nadenkt over de kosten. ‘Ons beleid is om publicatiekosten te vragen die onder het marktgemiddelde liggen ten opzichte van de kwaliteit van een blad.’ Een woordvoerder wijst erop dat Elsevier op allerlei manieren de toegankelijkheid stimuleert. Zo krijgen auteurs uit lage-inkomenslanden korting of vrijstelling van de publicatiekosten in Open Access-tijdschriften. Iets vergelijkbaars geldt voor abonnementen van andere tijdschriften. En artikelen over covid-19 zijn voor iedereen gratis te lezen.

Afdwingen

De Braziliaanse Alicia Kowaltowski ziet nog wel haken en ogen bij Roorycks toekomstbeeld. ‘Het is een wonderschoon systeem, maar het zal jaren duren om het te implementeren. Europese landen kunnen dit misschien afdwingen, maar een land als Uruguay? Nobody will care.’

Zelf kiest ze daarom voorlopig voor een pragmatische aanpak. Door juist alleen in ‘ouderwetse’ bladen te publiceren, waar je alleen voor abonnementen betaalt in plaats van voor het indienen van artikelen. Tegelijkertijd zet ze dan een gratis versie van haar manuscript elders online – als een soort cc. ‘Maar traditionele bladen worden steeds zeldzamer, door de opkomst van Open Access. Het liefst wil ik daarom dat uitgeverijen beginnen met fatsoenlijke kortingen aanbieden op de publicatiekosten aan minder rijke landen. Alleen de allerarmste landen betalen nu helemaal niets. Haïti krijgt slechts 50 procent korting – zelfs dat land beschouwen uitgevers nog als te rijk.’

Dit artikel verscheen in in de Volkskrant van 23 juni 2023.

Dit artikel waarderen?

Wil je dit artikel waarderen en daarmee mijn journalistieke werk rechtstreeks ondersteunen? Dat kan via een donatie:

Bedrag